Het Taalbad
);" />
© CVO Scala

Appendix

Schrijf het verbum imperfectum of participium perfectum

Ik (zijn) tien en het (voelen) alsof er een slang in mijn buik zat. Acute appendicitis, (besluiten) de huisdokter. Mijn papa heeft me onmiddellijk naar het ziekenhuis (brengen) . Maak je geen zorgen, die appendix is een nutteloos lichaamsdeel, (zeggen) de dokter, we halen hem eruit. Mijn mama en mijn papa (geloven) hem, we (laten) de dokter zijn werk doen.
Tegenwoordig is zo'n blindedarmoperatie iets van niks, maar toen, diep in de jaren zeventig, (moeten) je veertien dagen in het ziekenhuis blijven.
Ik (delen) een tweepersoonskamer met een oude man in een streepjespyjama, die verhalen (verzinnen) over reusachtige karpers in de Damse Vaart en hoe je die eruit kan vissen. Hij (vertellen) ook hoe je die moet schoonmaken en bakken. Tien minuten bakken, herinner ik me. Louis (heten) hij, maar ik (mogen) Popeye zeggen. Daar (lijken) hij op als hij zijn tanden (uitdoen) . Nadien (gaan) we tafelvoetballen in de televisiezaal. Ik (mogen) winnen. Weinigen kunnen zeggen dat ze Popeye (verslaan) hebben, maar ik dus wel. En ondertussen (zitten) mijn klasgenootjes de zijrivieren van Maas en Schelde uit het hoofd te leren. Ik heb aan de dokter (vragen) of ik nog een weekje langer (mogen) blijven.



Vrij naar: http://koenfillet.blogspot.com/2008/09/appendix.html fieggentrio.web-log.nl