Het Taalbad
);" />
© CVO Scala

Geldproblemen

Vul de juiste vorm van “hebben” of “zijn” in

Voorbeelden:
Maxim heeft een boek gelezen.
Els is naar huis gegaan.

1. Eerst Kathy naar de bank gegaan.
2. Ze aan de bankdirecteur gevraagd om de lening in orde te brengen.
3. De bankdirecteur gezegd dat hij haar niet kan helpen.
4. Na het gesprek met de bankdirecteur Kathy zich een paar uur slecht gevoeld.
5. Daarna ze snel naar de dokter gereden.
6. De dokter haar toen helemaal onderzocht.
7. Hij een kalmeermiddel voorgeschreven.
8. Kathy naar de apotheker geweest en ze dat medicijn gekocht.
9. Ze die pillen één maand geslikt.
10. Ze gestopt omdat het doosje leeg was.
11. Tenslotte ze haar situatie aanvaard.
12. Ze dan een biljet van de Lotto gekocht in plaats van pilletjes.
13. Toen ze de Lotto gewonnen.
14. Ze erg rijk geworden.
15. Haar gezondheidsproblemen nu helemaal verdwenen!