Het Taalbad
);" />
© CVO Scala

Negatief

Vul aan

Schrijf de woorden op de juiste plaats en gebruik "geen" of "niet"
OEFENING 1: Maak de zin negatief

Voorbeeld:
Ik wandel met de hond. > Ik wandel niet met de hond.

1. Ik heb een zoon. > Ik heb .
2. Ik ga naar de les. > Ik ga .
3. Els studeert. > Els studeert .
4. Hij koopt het boek. > Hij koopt .
5. Lisa spreekt Frans. > Lisa spreekt .
6. De cursisten zijn moe. > De cursisten .
7. Jan is getrouwd. > Jan is .
8. De leraar is dik. > De leraar is .
9. Pieter voetbalt graag. > Pieter voetbalt .
10. Hij heeft een auto. > Hij heeft .
11. Ik ben ziek. > Ik ben .
12. Mijn buurman werkt. > Mijn buurman werkt .



OEFENING 2: Beantwoord de vraag negatief.

Voorbeeld:
Wandel jij vaak met de hond? Neen, ik wandel niet vaak met de hond.

1. Woon jij in Brussel?
Neen, ik woon .
2. Slaapt zij?
Neen, zij slaapt .
3. Heb jij veel broers en zussen?
Neen, ik heb .
4. Rook jij?
Neen, .
5. Ben jij thuis?
Neen, .
6. Gaan jullie naar de markt?
Neen, .
7. Luister jij naar de radio?
Neen, .
8. Heb je kinderen?
Neen, .
9. Drink je graag wijn?
Neen, .
10. Heb jij tijd?
Neen, .
11. Kom jij met de fiets?
Neen, .
12. Wandel jij graag?
Neen, .