-
Kan jij goed slapen?
- Ja hoor ik slaap als...
-
een kind.
-
een paard.
-
een roos.
-
een boom.
-
een huis.
-
een boek.
-
Ben je boos?
- Ja, ik ... van woede.
-
gloei
-
kook
-
barst
-
lach
-
zing
-
Jan weet niet wat te zeggen. Hij staat...
-
... als een paal boven water.
-
... met zijn mond vol tanden.
-
... in het krijt.
-
... in een goed blaadje.
-
... met lege handen.
-
Els zal zeker slagen voor deze test.
-
Dat staat als een paal boven water.
-
Dat staat boven de wet.
-
Dat kan de toets doorstaan.
-
Ze is in alle staten.
-
Het is bijna 30 juni. De vakantie staat...
-
op de grond.
-
voor de deur.
-
in de hand.
-
in de sterren.
-
Piet weet niet wat hij moet antwoorden.
-
Hij staat met zijn mond vol tanden.
-
Hij zit met een ei.
-
Hij weet van geen hout pijlen maken.
-
Hij is niet op z'n mondje gevallen.
-
Hij heeft geen been om op te staan.
-
Sander heeft weinig geld.
-
Hij is zo arm als de straat.
-
Hij zit op rozen.
-
Hij is zo rijk als de straatstenen.
-
Jan hoort niet goed. Hij is zo doof als...
-
een olifant.
-
een kwartel.
-
een grootvader.
-
een houten kop.