Niet letterlijk (eten)

Hij wil boter bij de vis.
1. Hij wil iets extra krijgen.
2. Hij wil een verhaal vertellen.
3. Hij wil iets ruilen.
4. Hij wil direct betaald worden.
De receptioniste kreeg vandaag heel wat op haar bord.
1. Ze kreeg een extra broodje bij de lunch.
2. Ze kreeg een nieuwe opdracht.
3. Ze had het heel druk.
4. Ze kreeg een hoger loon.
5. Ze deed de afwas.
De directeur schenkt graag klare wijn.
1. Hij houdt niet van een aperitief.
2. Hij bespreekt dit liever bij een glas wijn.
3. Hij wil het hele verhaal horen.
4. Hij houdt van duidelijkheid.
5. Hij ziet voor alles een oplossing.
Ik hou een appeltje voor de dorst.
1. Ik drink liever fruitsap dan water.
2. Ik eet elke dag een appel, zo blijf ik gezond.
3. Ik geef niet meteen alles uit in één keer.
4. Ik koop heel veel dingen.
Zijn broodje is gebakken.
1. Hij heeft hard gewerkt.
2. Hij heeft veel zorgen.
3. Hij wil niet werken.
4. Hij heeft geen zorgen meer.
Pieter schuift de hete aardappel liever door.
1. Hij vertrouwt de kok niet en geeft zijn bord aan iemand anders.
2. Hij vindt dit te lastig en laat liever iemand anders beslissen.
3. Hij vindt dat het nog veel te vroeg is om nu al een beslissing te nemen.
4. Hij eet liever een koude maaltijd.
Hij verdient daar goed zijn boterham.
1. Hij krijgt een gratis lunch.
2. Hij heeft een goed salaris.
3. Hij krijgt elke maand maaltijdcheques.
4. Hij krijgt een cadeautje als beloning voor zijn werk.
De nieuwe collega had er duidelijk geen kaas van gegeten.
1. Hij had geen lunch meegebracht.
2. Hij begreep weinig van het werk.
3. Hij nam weinig initiatief.
4. Hij vroeg niets aan de andere collega's.
5. Hij werkte graag alleen.

Niet letterlijk (eten)

Wat past?