);" />
© CVO DE AVONDSCHOOL
Het reflexief pronomen
Lees - maak daarna de oefening
Wat betekent "reflexief"?
> wel: zelf
> niet: iemand/iets anders
Bij specifiek verbum:
wassen, scheren, schamen, vergissen, afvragen, ...
SUBJECT
REFLEXIEF
I
ik
me/mij
II
jij/je
je
u
u
III
hij/zij
zich
I
wij/we
ons
II
jullie
je
III
zij/ze
zich
Even oefenen:
(zich wassen) Els wast
elke dag.
(zich vergissen) Vergis jij
ook wel eens?
(zich scheren) Ik scheer
met een scheermachine.
(zich verbranden) Jan heeft
verbrand aan de waterkoker.
(zich schamen) Wij schamen
voor onze slechte resultaten.
(zich snijden) Ik heb
gesneden aan een blad papier.
Controleer
OK